spreekwaterweters vinden in het woord
de enige begrenzing van het zijn en groots
zoverre sprongen zij hinkelen
met hun scheppende halve bek
anders zouden ze maar stilstaan
en aarde vreten
al die minerale sappen kruipvee vergeet niet
de vraatzuchtige klei en dieper nog het vuur
waardoor vruchten sirener smaken
het vrijstaand hoofd wend het
keer de kassen rond het staarstarre oog
naar het ver binnen en eigen tussen
tussen nu en later en dan tot vroeger
weten te overbruggen
tussen zien en luister en dat in schemer
stil kunnen overhandigen
van de ene hand naar de andere mond
en weten tussen dit alles door
dat alles zich aandient
door te stromen rondom een plotseling woord
|